KB 760 E68

ReadAboutContentsVersionsHelp
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 61

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 61

Indien uw stale vuist ontziende geen gevaar Zich by de mijn’ vervoeg, zo wil ik met dees schaar En uit geleze hoop van mannen, Croyes wallen Bestormen, en eer dat den avondt komt te vallen, Zult gy de wimpels zien des kaizers van de trans Afwajen, en uw hooft met zulk een lauwerkrans Beschaduwt, dat geen tijdt, nogh eeuw die zal verduuren Noch quetzen zijne blaan. Zin. Heer graaf ter quader uure Gaf d’Albanoiser vorst zijn lusten zo veel toe, Uw klaghten zijn verhoort, de hemel was die moe, Ik sweer u by ‘t geraamte en Machomets gebeente, Dat in de tempel rust, vol flonkerend’ gesteente Tot Mecha, dat ik u met bus, met spiets en dagh Zal bystaan, tot gy hebt het alderhooghst gezagh Van ‘t Albanois gebied door mijn behulp gekregen, Mijn heer d’erkentenis, en ik de volle zege Van zulk een aanslagh trek. tot teeken van ‘t verband Heer graaf geef my uw hand: Mor. Heer Bassa daar’s mijn hand Tot teeken dat ik zal met mijn aanhangelingen In dienst des grooten heers na ‘s konings leven dingen: Wat zeid daar ‘t leger toe? Albanoisers. Wy sweeren ‘s konings dood.’ Zin. Zo mannen, elk voor zie zich wel van kruidt en loodt. Mor. Nu dient in alder yl mijn leger voor te trekken, Men zend de ruitery voor uit om ‘t veldt t’ ondekken, Op dat de vlugge faam de stadt niet waarschuw, dan Met deze slagh, die poort, noch burght verduuren kan.

Ergastus, Lucinde, en Robbrecht, in onbekent gewaat.

MAar is het moog’lijk, dat gy schipbreuk hebt geleden, Zie daar, inden jy met mijn wooning zijt te vreden, Gy meucht, zo langh ‘t u lust, hier blijven metter woon.

Last edit about 6 years ago by Jos Leenes
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 62

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 62

Rob. Zo kaal heeft ons de zee aan strand gespoelt, en schoon Wy zijn ons rijkdom quijt, wy willen d’hemel danken, Die ons het lijf behieldt op twee bepekte plankken, Daar al ons’ andre maats verdronkken, en wy twee Ontquamen dat gevaar. Erg. ‘k Zag nooit de wilde zee, Noch hoorde hier in ‘t dorp van zulk een water spreeken: Maar ‘k heb wel plassen, en veel klare waterbeeken Zo in de stadt gezien, als buiten op het veldt, Wat reden heeft de zee, dat zy haar zo aanstelt. Rob. Mijn vriend de wint doet haar zomts zulk een keel opspalken, Zo dat zy in haar balg vernielt een bosch van balken, En masten zonder tal, ja het moorddadig loodt, Door kracht van ‘t bussekruit uit ‘s vuurroers enge schoot Gebraakt, noch ‘t bloedig swaart en moetwil der tirannen, Noch d’artzeny misbruikt heeft zulk een tal van mannen Om hals gebragt, als wel door ‘t swelgen van het nat, Tot barstens toe de zee vernielt heeft. Erg. Wat een schat En rijkdom moeter op zijn diepe grond berusten: Wat zijn de vissen rijk, ik zeg die man wat luste, Die op de dikte van tien duim, op hoop van buit zijn leven wagen dorst in een bepekte huit. Rob. Het was een stout bestaan. Luc. Het geen wy nu bezuuren. Rob. Maar zouw ik zonder weet en kennis van uw buuren In stilte met mijn vrouw, hier mogen voor een wijl Vertoeven? Erg. Ja mijn vrund. Luc. Mijn man zal met de bijl In ‘t naast gelege wout, om aan de kost te raaken, Hout hakken, en in stee dat zien tot geldt te maaken. Erg. Dat is de rechte slag, ik weet de lekkerny Die gy in stee gewoon zijn t’ eten, dat dit by De landkost nergens naa in smaak zal kunnen haalen,

Last edit about 6 years ago by Jos Leenes
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 63

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 63

Hier zullen leeuwerik, en schelle nachtegaalen U wekken uit den slaap, en met den dageraad Zult gy het blatend veê, dat tot de buik toegaat In tijm en rosmaryn, zijn grage dorst zien lesschen, De zoete muscadel, die u ten hoof uit flesschen Geschonken wierdt, bewaart voor 't steeken van de zon, Zult gy graag ruilen voor een dronk uit beek, of bron, Beschaduwt met het groen van opgeschote looten. Luc. Aylaas wat zal ik doen! wat dient er best beslooten? Ach Robbrecht geef mijn raad! Rob. Daar's niemand in dit vlek Die haar genade ken, zo zy haar niet ontdek, Het veinssen is u best, en quam nooit meer te stade. Luc. Ach wat is dat voor een? Tirsaus uit. Erg. WelTirsus hoe dus spade! Wat hield u zo lang op, wat nieus? De heele stadt Is op de been, de vorst is by de kop gevat, Door dien hy een gravin verwoet heeft doodgesteeken, Men vreest dat dit de graaf zal aan den dullen wreken: Luc. Wel wat een droeve maar, hoe komt de vorst daar toe? Tir. Een yeder zeid het zijn, dees zeid hy was haar moe, Die dat zy door vergift den koning dorst belaagen, En zocht haar eigen nut door 't korten van zijn dagen, Om zo haar zelven op de troon, als koningin Te zetten, dus duid elk dit naa zijn eigen zin; Zo dat daarvan tot noch niet zeekers is te praaten, Luc. Aylaas!'t geen 't hooft verbeurt, bezuuren d'onderzaaten, Ik vrees voor burgertwist, dees zal 't met 't oir van 't rijk, Die met de graaf, gereed om zusters ongelijk Terechten met de kling en bus, gewillich waagen, Hier leekt geen bloed, als 't bloed van burgers en van maagen. . Erg Het heeft geen nood,en't raakt ons ook niet, hoe het gaat. Luc. 'T is waar het raakt ons niet, aylaas mijn toeverlaat! Ach Robbrecht wat zal 't zijn! de koning is in lijden,

Last edit about 6 years ago by Ton Harmsen
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 64

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 64

De stiefmoér, onder schijn van recht, zal broeders zijde Verkiezen, en den vorst, onschuldig in dees zaak, Licht overgeven aan des graafs verdoolde wraak, Die, ken ik hem terecht, zijn leet zal willen wreeken. Rob. Ik zal in herders schijn zien met de vorst te spreeken, Om niet bekent te zijn, des veins gravin en zwijg. Erg. Komt binnen, want my dunkt, dat ik al honger krijg. Rosania, Dinardo, Tancredo. IN 't kort, hy eischt den vorst, wie durft dien eisch ontzeggen? Din. Hy eischt met reght, men kan die eisch niet wederleggen. Ros. Zo komt hy aan zijn dood, daar 't vrouwelijk gemoed, Niet dorst besluiten tot het storten van zijn bloed Ontziende 't grauw, dat zulk een moordt niet zouw vergeeten, En komt hy nu om hals, het wordt den graaf geweeten. Tan. En u mevrouw, die gaaft den vorst in 's graven hand. Din. Best dat een dolle sterff, dan dat het gantsche land Daar om te lijden heeft, Ros. Een die ik wel mag misse Tan. Hy is het oir van't rijk, het strijd met mijn gewisse. Ros. 'T geschiet uit hoge noot, zijn eisch is ons een wet. Tan. Indien men wil, de graaf wort licht'lijk neêrgezet, En zal zich, onderricht van 't lot, daar uit te volgen, Wel wachten zulk een hooft te knotten, hoe verbolgen En grimmig dat hy zy, hy wisselt van beraad. Ros Wie kreunt zich deze zaak, noch wy, noch d'onderzaat, Men vaar maar voort, 't wort tijdt, wie wort hier toe verkozen? Tan. Wie zal zijn vorst verraân? Din. Gy zult die zinneloze, Den kerker toebetrouwt, in een besloote koets Vervoeren na de graaf: zoo met een handvol bloets Van een bezeete mensch, die bloedwel is te stoppen, (Die anders met haar sleept een tal van duizent koppen) Dan ist barmhertigheid, dies noem het geen verraat,

Last edit about 6 years ago by Ton Harmsen
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 65

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 65

' T geschiet uit hoge noodt ten beste van dees staat, Hy heeft ons' ondergang, gelijk gy weet, geswooren, En is te sterk van volk, elk een ontziet zijn tooren, En schoon men hem gelijk in kraghten niets ontzagh, Zo wilmen 't koningrijk niet hangen aan een slag, Het geen mevrouw als dan ter leen, en nu als eigen bezitten zouw, dies moetmen vresen voor dreigen, En stroojen onder 't volk, als of men om 't gemeen Te hoeden, voor die slagh, en 't jammerlijk geween Der weduwen op 't lijk haars mans, in 't veld verslaagen, Den vorst uit hoge noot (die wy met recht beklaagen Als zijnde 't oir van 't rijk) aan Morison ten zoen Most geven voor zijn bloed, zo kanmen hun voldoen. Tan. Hun wel: maar mijn gemoed staat zulk een zoen recht tegen. Ros. Zwijg, die de moordslag doet, laet die dat overweegen. Tan. Zo wel die 't werk volvoert, als die het heeft bereidt Is schuldig, is daar iet, daar 's weinig onderscheidt. Din. Daar zy geen onderscheid, men wordt hier toe gedwongen, Ontlast vry uw gemoed, dit wort u opgedrongen. Ros. Gy hebt u zelf genoeg gequeeten in dees zaak. Tan. Ik offer dan de vorst uit noot aan 's graven wraak. Ros. Gy deed u best om hem uit 's graven kling te rukken, Doch hy zal eerst, en gy daar na, meê moeten bukken.

De Koning in de gevankkenis.

HEt missen van mijn kroon, en al 't geleden leet Valt nergens na zo swaar, als dat ik niet en weet, Waar zich Lucinde magh, om 's moorders klaauw te schuwen. Onthouden in 't gebergt, ik kan dit niet verduwen, Dit harteweê gaat veêr te boven al 't verdriet, dat my noch overquam, ik kan Lucinde niet (Door dien haar oogen my verstrekten held're zonnen) vergeeten, zalmen my dan zulk een licht misgonnen! Daar zich mijn ziel meê spijst, ach wort dat licht geblust,

Last edit about 6 years ago by Guest User
Records 61 – 65 of 87