Emotionaliteit van zeventiende-eeuwse toneelstukken

Pages That Need Review

KB 760 E68

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 55

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 55

De Koning, Tancredo. Kon. Waar is Domicio? waar heeft hy zich versteeken? Tan. Hy ging van hier, om zelf zijn majesteit te spreeken: Kon. Hoe! my? Tan. O ja: wat maakt den vorst dus ongerust? Kon. Tancredo waarde vrund, waart gy te regt bewust Van mijn verdriet, gy zoud u meé niet konnen speenen Van traanen, en misbaar, mijn luister is verdweenen, Ik ben Lucinde quijt, mijn aangenaamste gloet Is my ontrukt, ik zag die zon van 't laauwe bloet Besprengelt en bespat, uit mijn gezigt verdwijnen, God weet wanneer my ooit die leidstar zal verschijnen, Had gy die schoone zon, den kerker en cippier, Zo dierbaar toe-vertrout, verhuizen zien van hier, En hoe ik haar voor 't laast omhelsd' in beid mijne armen, Gy zoud u over 't lijk van mijn Lucind' ontfarmen, Ja vreezen voor geen dood, en kiezen 't zelfde spoor, Waardoor ik mijn godin, en hy zijn bloed verloor. Tan. Wie dorst den moordtpriem in Lucindes boezem drukken, En stortten 'teedel bloed op d'aard? Kon. Wie zouw niet bukken, Ja smooren onder 't juk van zo veel tegenspoets, Doch ik en laat den moed noch om een hand vol bloets Niet zinken, want ik word verhert in al mijn lijden, Gy zult eer lang my zien gewaapend om ten strijde Te trekken, met het swaard, my door een vrouw zo vals Ontnomen, krijg ik 't weêr, zie toe, elk wacht zijn hals. Tan. De koning treurt met recht, doch nademaal de reeden Die gy tot treuren hebt, ons port tot droefheit mede, Zo matig deze rouw, op dat de koningin Haar in uw vreugd verheug met al het hofgezin, Uw smart schijnt boven al haar majesleit te smarten, Die al te zeer uw druk en droefheit neemt ter herten,

Last edit over 3 years ago by Ben Companjen
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 45

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 45

Dat zee gedrocht is met mijn kroon noch niet te stille; Maar spalkt haar kaaken op, en laat haar kiezen zien, Veel scherper als een vlijm, om my de punt te bien, En in haar holle maagh, te diep om grondt te peilen, Te slokken: maar ik heb gereet vier hondert zeilen, Met veertig duzent man gemand, om meê ten strtijdt Te trekken, schoon de list, bedriegery, en nijdt, En al wat schellems is, mijns vyands zy verkiezen: Noch heb ik moedts genoegh, en kan het niet verliezen: Mijn vyand vreest gy niet, de naakte waarheidt zal Hier Ammiraal zijn, het bedroch houw nu maar stal; En om de laagen, door de list beleidt, t'ontvlieden, Zal mijn voorzichtigheit als tweede hulp gebieden, En houwden oogh in't zeil op 't schip daar mijn geduldt Voor ballast onder 't ruim de laaste boôm vervult. De wind is goedt, steek aff, men ruk de poorten open, Geef vuur, die 't niet ontwijkt zal 't met de dood bekopen; Loef, loef, dat gaat u voor, vaar wel mijn vaderlandt, Tot ik den zeegod wring den gaffel uitter handt, En op mijn zeetel treê; zoo gaat het recht zijn gangen: Din. Men vat hem. Kon. Hoe! wie durft de naakte waarheit vangen? Ros. Mijn kamerwaght treê toe, en breng den koning by Des graven zuster, of de koorts van raserny. Voor 't rijk beklaagelijk, in 't bekkeneel geslaagen Door haar gezicht verdween, en temde deze vlaagen. Din. Wie voerdt dees aanzlagh uit? Dom. Indien men 't my vertrouwt, Ik zal Lucinde doon, ja aght geen stuk te stout: Kan uit haar dood mijn heer maar nut en voordeel trekken. Din. Gy zult uw loon zien, en een proef van trouw verstrekken Indien het wel gelukt. Dom. Vertrouw het aan mijn vlijt. Ik ga. Ros. Domicio vaar wel.

Last edit over 3 years ago by Ben Companjen
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 44

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 44

Opschrift: Aan den grooten koning schrijft Abel tegens Cain zijnen broeder met bloedt int zandt, waar langs dat snel de hemelsche Nectar vliedt.

Briefs inhout: HEer, onder wiens voeten d'aartbodem steunt, en d'engelen vreesen, die ootmodig uwe voeten kussen, en van wiens onbegrijpelijke en heilig handt Apollos lamp haar licht ontfangt: Cäin verblindt zijnde door de rook van sijn tarruw, en benijdende mijn lam, heeft zijn hand met mijn bloedt gevlakt, ik roep wraak voor u, nu ik onschuldi sterf, doch dood hem niet heer: maar laat hem zidderen voor de straf, laat Adam niet scheijen, door dien ik hoop en verlang na de wraak.

Dom. Aylaas wie vat den zin, in inhoudt van dit bladt? Kon. Hoe nu me jonker, of gy schoon de zin niet vat, Het schort u aan 't begrip, het zijn verborge schatten, Die by geen menschen, maar daar boven zijn te vatten; Wech, wech ter zijde, zie daar vliegt zy na de troon Van 't hoogh verheve slot, met starren even schoon, En Zon en sulf're Maan tot pronkzel van 't getimmer, En het vergulde huis bezaait, alwaarmen nimmer Voor brieven brenggeldt geeft, daar mijn reghtvaardigheit Wat lager als de troon een zeetel is bereit, Zie daar mijn vrunden, zie, zy is al in de handen Eens opperkonings, die de wateren, en landen Van een gescheiden heeft, hy straat mijn vryheid toe, Ik ben verlost, dies weest met my verheucht: maar hoe Kan ik noch zijn verheught, daar heele en halve goden Met schulp en mosch gedost door god Neptuin ontboden, My storten op den hals, en met een naar getoet, In plaats van moordtrompet, aanleggen my de voet Te lichten uit den troon de schuimgoddes ter wille;

Last edit over 3 years ago by Ben Companjen
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 06

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 06

Ontfang dan in uw beleefde beschermingh mijn belaagde Koning, en oordeel waar hy wel of qualijk geveinst heeft; zijn vervolgde Lucinde lacht alreedts, om datze uit zo veel doorgeworstelde ellende in uw armen werdt opgenoomen: de staatzugtige Rosania bekent met Dinardo onder uw rechtvaardige oogen haar ongerechtigheit; Morosin zijn onbedachtzaamheit, en ik, dat ik in plaats van ouwde weldaden af te doen, my in nieuwe schulden steek door dese toeëigening, die ik verzoek ten goede genomen te werden,

MEVROUWE van

UEdts.

Onderdanigste verplichtste en dienstwilligste dienaar

Ioris de VVijze.

Last edit over 3 years ago by Ben Companjen
1650 Voorzigtige Dolheit Pagina 3

1650 Voorzigtige Dolheit Pagina 3

Opdracht, Aan Mevrouwe, Mevrouwe MARIA SPIEGELS, Gemalin van den eedelen gestrengen, groot achtbaren Heere, mijn Heere Dr. GEERAARD SCHAAP.

Oudt Burgermeester ende Raad der Stede Amsteldam, Curateur der beroemde hooge Schoole te Leyden, en tegenwoordig Raad van Staten, etc.

Mevrouwe,

NU ik u E. een toonneelspel derf toebrengen, is mijn hertelijkste wensch, dat uw edelmoedige gedagten zich niet inbeelden, dat ik dit tot eenige afdoening denk te doen gelden van zoo veel onverdiende weldaden, als my wel eer door zijn edelheit, mijn heer uw edts. gemaal beweezen zijn: want de letteren en 't papier, (die ik Spanje in tijdt van vrede

Last edit over 3 years ago by Ben Companjen

Alphonsus en Thebasile

BieAlphonsus1673p003

BieAlphonsus1673p003

Oft k'jaegh u daet'lijck door en treck u niet meer aen: Met onghewillighe ist quaet ter jacht te gaen, Die my in dit verdriet met spotternijen quellen En sien mijn herten wensch van d'een en d'ander vellen; Ten offer van de deught had ick mijn siel verplicht Maer Liefde heeft in my een ander vier verricht; Den goeden moet nochtans sal my tot hope brenghen En mijn verswackte kracht eens met een troosting menghen De Liefde gheeft den mensch dan vreught en dan verdriet. Mopsus De Liefde gheeft my rust want ick en soeck haer niet, Alpho. Ick hop' de min sal my eens haere jonst toesturen Mopsus Soo sy in't Cellebroers gheen Camer en gaet hueren Voor uwe rasernij, Alph. Ick wensch niet als de doodt Waer Charon hier ontrent met sijnen helschen boot Om te bevrachten ach; mijn siele naer het sterven Nu ick Thebasile soo teghen danck moet derven, O Wispelturich wicht, Cupido wreet Tiran Heb medelijden met een eelgheboren man Die wenst de doodt, oft thoont aen hem eens u ghenade Mopsus Een minnaers wensch is sot, en comt altijt te spade. Binnen. Alpho. O min ô wonder min, wat hebt ghy loofheydt in Wat isser dobbelheydt verborghen inde min, Ick min, toch sonder min, want die ick min gaet vluchten In plaets van weder min en crijgh niet als veel suchten Echo. Wat middel vind' ick dan om eens te sijn verblijdt, -lijdt. Ach t'lijden is te swaer, ick word' te seer benijdt? ------------nijdt. Wie heeft my desen nijdt van menschen toegesonden? ----sonden. De sonden, ach t'is waer, wie can dit al bemonden? --------monden. Den mond' die seyt al veel t'gen t'herte niet en denckt --- denckt. Ick dencket laes soo veel dat my verteert en krenckt --------krenckt. Hoe mach den hollen mond van Eccho my soo blamen? ---blamen. Ten is geen blamens werck, ghy hoort u sulcx te schamen-amen.

Last edit about 6 years ago by Ilja Goedegebuure
BieAlphonsus1673p004

BieAlphonsus1673p004

Te schamen wel met recht, die my t´onrecht de schuldt: Van sond´ en schand´ opleght door stadigh onghedult----dult. Ick dul en raes van spijt, ick ben vol anxt en smerten De twijfelinghvan gheest die gaet my meest ter herten Die ick bemin is wegh, mijn tweede min is doodt Soo dient mijn eerste min gheholpen uyt den noodt, Al ist dat mijnen wil is d'eerste wil t´onbillich Stantvastigheyt die sal haer maecken eens eenwilligh, Toch laes wat raet soo sy my niet meer en bemindt?-------mindt. Beminnen die my vlucht, schoon ick t´noot heb verdint--dint. Den dienst die ick haer doen die sal systets verachten----achten. Ick vrees dat ick niet sal als weygeringh verwachten,------wachten. Wat raet wanneer sy vlucht en stelt haer op den loop En dat eylaes t´verdriet my aenvalt overhoop-----------------hoop. Sy raybraeckt mijne hoop, de wanhop´ wort gekoestert---koestert. Wat koestren als de trou met nortsheyt wort gevoestert.--voestert. O min ô valsche min wat ist dat ick vermach------------------ach. Ter wijl g´u gunsten berght voor al mijn droef geclach----ach. Ach lief Felicia hebt met u lief medooghen--------------------dooghen. Dooght my noch somtijts eens een soen tot my gevlogen-logen. Ist loghen dat ick soght ons beyd´ te maecken een----------neen. Wel waerom schoonste son wilt ghy niet naerder treen---reen Wat reden seght my eens ghy my niet sout begheren-------gheren. Gheluckigh, wist ick hoe ick my nu sal gheneeren----------eeren. Wat eer sou ick u doen waert ghy mijn bed´genoodt-------noodt. Noot; ach wats dit gheseyt ick sterf by nae de doodt, Ick gaen de proef dan aen, en wil de kans eens waeghen Oft ick mijn lief niet meer sal dienen oft behaeghen Nu tweede is misluckt, ick sal het stuck bestaen Al waert dat ick daerom moest naer mijn doodt kist gaen, Holla wats dit gheseyt, soo ick niet can verwerven Noch vinde die ick soeck, soo wil ick geren sterven,

Last edit about 6 years ago by Ilja Goedegebuure
BieAlphonsus1673p006

BieAlphonsus1673p006

Gaet daer maer slechts eens by k'sal u sijn huysken toonen Alpho. Ick ben daer keurich naer, waer mach den duvel woonen Soo t'eenen Duvel is ken vraegher niet veel naer Als hy my helpen can, Mopsus: mijn Heer den Toovenaer En woont niet veer van hier en wilt gheen moyten spaeren Ghy cont de proef haest sien van al u wedervaeren Wel dan niet langh ghetoeft, sa gaen wy naer sijn huys Mopsus Gaen wy mijn Heer; soo maeckt dan eersten een groot Cruys, Alpho. Ick hop' in corten tijdt mijn liefde te verwinnen En stellen eens in rust mijn afghematte sinnen, Willende binnen gaen wordt van Mopsus weer-houden Mopsus Mijn Heer eer datghe gaet moet ick u noch eens spreken Hebt ghy oock heylichdom te voor by u ghesteken Want t'is een muntien peck dat uyt den aestack spelt Alpho. My dunckt dat ghy u Heer met geckernijen quelt En sijt ghy niet besorght, oft k'sal u ooren vryven Echo. Mopsus Ick en soeck gheen verdriet t'is beter tuys te blijven - lijven. Daer is den Toovenaer, hy eyst ons lijven eerst ---------------------Eerst. Hou - hou. waer is hij daer - daer. - waer Ick ben bevreest -- vreest. Ick beef van anxt, ô droes t'is seker sijnen gheest -----------------gheest. Ick en heb gheenen gheest, wilt ghy gaen koecken backen O Heer ick gheef den gheest en sal my noch bekacken ----------kacken. Moet ghy oock kacken siet, wie dat u overhout ---------------------hout. T'sijn oorders die misschien hier woonen in het wout Ick gaen, en loop daer sy my niet en sullen vinden----------------vinden. Ey ey ey och ey ick sterf, ick moet mijn broeck af binden Oft sy raeck seffens vol ten is gheen Tooverij Alpho. Ick moet noch lagghen met die sotte viese prij Gaet aen oft k'sal u stracx eens dit ghepraet verleeren Mopsus T'sijn seker moordenaers die in dit wout verkeeren

Last edit about 6 years ago by Ilja Goedegebuure
BieAlphonsus1673p007

BieAlphonsus1673p007

Wat Duvel hoorde niet-niet, ons naeckt een groot gequel-wel Ick val in onmacht, want ick sien ten is gheen spel En hoorde dan niet wel, ick beef op beyd' mijn beenen Godt hoed' ons hier van moord' en wil ons niet verleenen Een droeve swarigheyt, Alphon. t'is d'Eccho hier ontrent Mopsus Den Echo, wie is dat, waer woont toch dien vent Alpho. Wat vieser snaeck is dit, ten is gheen mensch ghy beeste Mopsus Dat is noch argher Heer, soo ist dan eenen gheeste: Alpho. Het is den wedergalm uyt eenigh hol gheberght Die u bloohertigheydt dus sonder leet doen terght Waer over ick my niet van lagghen meer can houwen Mopsus Mijn heer ick hoor hem weer, och Godt mijn beenen vouwen Ick gaen t'is tijt Alph. blijf hier Mop. k'segh dat ick weder com-ick com. Comde ghy, ick loop weg, Alphon. Hy is gheweldigh vroom Die van een gallem vlucht en staet daer voor verbolghen Gaet aen Mop. mijn Heer gaet voor ick sal van achter volghen. binnen. Tweede uyt-comen. Taurinus eenen waerseggher, sittende in sijn Toover-studie. Het schimmel bleeck ghewoel van mijne Caracteren In't Phlegetons ghemael de Lethes vliet regheren, Den windt, den mist, den sneeu, den haghel, donderslach, Den blixem, aerts gheroer: staen onder mijn ghesach. Ick can wanneer ick wil de heele aerd' doen beven Ick can als ick begeer den mensch veel quellingh gheven, Soo daer een schip op Zee voorspoedich seylt voor windt Ick maeck dat stracx een klip tot sijn verdervingh vindt, Iae soo den Ackerman sijn vruchten wel siet groeyen Ick canse door mijn konst door onweer stadich snoeyen,

Last edit about 6 years ago by Ilja Goedegebuure
BieAlphonsus1673p008

BieAlphonsus1673p008

T'gheboomt dat staet en bloyt en compt seer aerdich aen Ick doen het door de risp oock inder haest vergaen. De peerden inden stal, de koeyen inde weyen Can ick door mijn ghestreel en boos fenijnich vleyen Verderven, en de pijn hun haest de doodts baen wijst Soo maer mijn rappe konst op hun lichaemen rijst. De pad', Slangh en den uul, de fledder-muys, jae mollen Die staen naer mijn ghebiet, die roep ick uyt hun hollen, Die koock ick onder een ghemenght met giftich cruyt Dat geeft een swerten damp maer brenght veel consten uyt; Een vrouw die vruchtbaer is, en als sy staet op t'baeren Soo maeck ick, datse blijft in druck en groot vervaeren. Waer ick maer com' ontrent, daer wast geen groene cruyt Daer hoortmen op t'gheboomt gheen voghels soet ghefluyt. Siet hier mijn studi aen uyt schoon en wonder boecken Waer in des' edel konst Magia is te soecken, Dit is Agrippas werck, een man gheleert en wijs Die inde Tooverij behoudt den hoochsten prijs, Om met den swerten nacht de werelt om te varen Op wolcken vande lucht oft door de zeese baeren, Dit Sicodasculo, die al t'verloren goedt Dat ghy verloren hebt terstont u vinden doet, En dit is Faustus const, om sich te doen verandren Om al het hels ghespoock te roepen by malcandren, Dit is Cometa selfs, Megera nieu en vers In alle tooverij de grootste tooveres, Dit is Pancratius die aen wijst wonder dinghen Om al wat leven heeft tot sijnen wil te bringhen, Hier uyt in 't cort gheseyt ick jeders herten ken En inde waere konst ick seer ervaren ben, My dunckt ick hoor daer volck dat my hier comt besoeken Alphonsus. Alphonsus uyt. Alpho. Ghegroet sijt donder Heer, weermaker door u vloeken,

Last edit about 6 years ago by Ilja Goedegebuure
Records 1 – 10 of 33