1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 44

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Opschrift:
Aan den grooten koning schrijft Abel tegens Cain zijnen
broeder met bloedt int zandt, waar langs dat snel de hemelsche
Nectar vliedt.

Briefs inhout:
HEer, onder wiens voeten d'aartbodem steunt, en d'engelen vreesen,
die ootmodig uwe voeten kussen, en van wiens onbegrijpelijke en
heilig handt Apollos lamp haar licht ontfangt: Cäin verblindt zijnde
door de rook van sijn tarruw, en benijdende mijn lam, heeft zijn hand
met mijn bloedt gevlakt, ik roep wraak voor u, nu ik onschuldi sterf,
doch dood hem niet heer: maar laat hem zidderen voor de straf, laat
Adam niet scheijen, door dien ik hoop en verlang na de wraak.

Dom. Aylaas wie vat den zin, in inhoudt van dit bladt?
Kon. Hoe nu me jonker, of gy schoon de zin niet vat,
Het schort u aan 't begrip, het zijn verborge schatten,
Die by geen menschen, maar daar boven zijn te vatten;
Wech, wech ter zijde, zie daar vliegt zy na de troon
Van 't hoogh verheve slot, met starren even schoon,
En Zon en sulf're Maan tot pronkzel van 't getimmer,
En het vergulde huis bezaait, alwaarmen nimmer
Voor brieven brenggeldt geeft, daar mijn reghtvaardigheit
Wat lager als de troon een zeetel is bereit,
Zie daar mijn vrunden, zie, zy is al in de handen
Eens opperkonings, die de wateren, en landen
Van een gescheiden heeft, hy straat mijn vryheid toe,
Ik ben verlost, dies weest met my verheucht: maar hoe
Kan ik noch zijn verheught, daar heele en halve goden
Met schulp en mosch gedost door god Neptuin ontboden,
My storten op den hals, en met een naar getoet,
In plaats van moordtrompet, aanleggen my de voet
Te lichten uit den troon de schuimgoddes ter wille;

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page