1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 74

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Wat hanght u over ‘t hooft, o eed’le burgery?
Uw zoonen wassen op, tot Zelims slaverny.
Zin. Noemt het geen slaverny, ik zal mijn eisch vermindren,
Het geldt zy half zo veel, met vijftig van uw kindren;
Din. Wat zeid de koningin?
Ros. Nu hy ons overmagh,
Zo eischt hy wat hem lust.
Din. Ach! dat ik noch die dagh
Beleven moght om my in mijn gemoedt te quijten,
Gy zout o Burgery uw jaaren niet verslijten
In droeve slaverny: dit juk valt u te zwaar:
Ach! kon mijn macht mijn wil vernoegen, geen gevaar
Des doods zouw ik ontzien, maar ‘t leven willich waagen,
Om ‘t vaderlandt te zien van zulk een last ontslaagen.
Zin. Hoe staat mijn eisch u aan?
Din. Men zal als ‘t wezen moet
Op zetten by mijn heer den kaizar goet en bloedt,
En voorts den graaff zijn deel der steden overdraagen.
Wat nu de vorst belanght de graaf volgh zijn behaagen,
‘T zy dat hy met zijn kling wil rechten dit verschil,
Mor. Zo zal hy dan eerlang mijn zusters dood bezuuren.
Ros. Tot teeken van ‘t verdrag, zal ‘t krijgsvolk vreugdevuuren
Ontsteeken door de stad, en rondom op de wal:
En branden ‘t groot geschut dan rondsom los.
Zin. Ik zal,
Om zulks te zien, mijn reis nu schorten, en tot morgen verblijven:
Ros. Midlerwijl verrouw aan onze zorgen
Den last, om aan den Heer in alderhaast een brief,
Inhoudend’ ons verdragh, te zenden:
Zin. ‘T is my lief
Dat zich haar majesteit hier in heeft laaten raaden

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page