1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 75

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Een menigte Soldaten.

1.Sol. IK ben tot in mijn ziel met ‘s konings druk belaaden
2.Sol. De staale boejens, die hu om zijn handen draaght,
Die draag ik om mijn ziel.
3.Sol. Gewis hy wordt belaagt,
‘T is op de kroon gemunt, van die zijn deucht benyden,
Hy is niet zinneloos, en zullen wy dit lijden?
4.Sol. Tancredo naar ik hoor, vermits hy Morosin
Niet vondt, zal onzen vorst, weer na de koningin
Vervoeren, en de graaf zijn zuster laaten wreeken:
1.Sol. Ik stae dat nimmer toe, wy moeten hem eerst spreeken,
Voor datmen hem vervoerdt, deed hy het zinneloos,
Wat schuld heeft dan de vorst, men straft die niet, hoe boos
Het feit ook wezen mach, het strijt met alle wetten,
Wat my aangaat, ik wil des konings dood beletten.
2.Sol. Men houd hem wel verzorght, op dat hy in de hand
Der moorders niet en val, en heeft hy zijn verstand,
Waarom dan zo een vorst van ‘t recht der kroon verstooten:
Hij is de leste struik uit Flippes stam gesprooten.
1.Sol. Die schelmen zoeken zich maar meester van de kroon
Te maken, en de vorst te schoppen uit de troon.
3.Sol. Ik wed die moorders al na ‘s konings dood verlangen:
1.Sol. T’sa mannen dat is gang; hier zit de vorst gevangen.

Tancredo.
Wat zoekt gy?
2.Sol. Onse vorst.
Tan. Die is my toevertrouwt.
1.Sol. U toevertrouwt, hoe nu, wat schelm maakt u zo stout
Ons alleropperhooften vorst, een ys’re boejen
Te sluiten om zijn hals?
Tan. En wild u niet bemoejen
Met deze zaak, ik volg de last, my opgeleidt
Van haare majesteit.

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page