1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 49

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Den Albanoizer troon by Oomen, en by Vaderen
Zoo loffelijk bekleedt, doch nu bekleed by my,
Die over d'aardtboôm heersch', en voer hier heerschappy.
Dom. Een onderzaat ten dienst bereidt in alle deelen,
Het geen zijn majesteit zijn dienaar zal beveelen,
Genaamt Domicio.
Kon. Handdadich aan 't verraad.
Dom. Mijns wetens was ik nooit handdadich aan zulk quaat.
Kon. Waarom bewaart men my?
Dom. Uit vrees voor 's konings leven,
Dat hy uit dolheit zich mocht zelf den dootsteek geven,
Vermits zijn majesteit van zinnen is berooft.
Kon. Zegt van mijn staf, dees hand, van kroon, 't gezalfde hooft,
Mijn errefdeel berooft, door stiefmoérs loze lagen,
Die haar 't gemeene volk ter leen heeft opgedragen,
Verleit door valsche waan van mijn onzinnigheit:
Maar neen, mijn hars'nen zijn zo kloek noch van beleit
En oordeel, als het rijk voor dezen is gebleken,
En ik als zinneloos word van mijn kroon versteken,
Maar twijfelt gy daar aan of 't ergens in verscheelt,
Men ondervraag my vry.
Dom. Wat is de mensch?
Kon. Een beeld,
Een kleine werreldt, nae het beeld van God geschaapen.
Dom. 'T is reght: wat is de ziel?
Kon. Het lighaam schijnt te slaapen,
Ja kan geen lighaam zijn, dat eenig leven heeft,
Ten zy 't de ziel volmaak, en zo het leven geeft.
Dom. Wat is genegentheidt?
Kon. Yets dat het hert kan trekken
Door liefde, en ook den mensch tot goed, of quaad verwekken.
Dom. Des konings oordeel werd by my voor goed beproeft:
Ik ben met vrees belaân.
Kon. Domicio behoeft
Geen vrees te hebben voor mijn ziel nu opgenomen

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page