1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 36

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Doch datmen Celio meê sluit in vaste slooten,
Tot datmen haar verhoor voor 't lighaam van de groten,
('T geen nu de tijdt niet lijd) wie van hun schuldigh zy.
Tan. Geen straf zo groot, die dees kan straffen na waardy.
Ros. Wie zouw hier in het hof voor zulk een onheil duchten?
Do. Haar geest komt weder, die haar daat'lijk scheen t'ontvlugten.
Kon. Hoe nu verblinde hoop, wat spreekt gy van mijn dood,
Ik ben onsterffelijk, uw koning heeft geen nood,
Geen pijl, hoe scharp gedopt, kan op dees boezem hechten,
Men schaff geweer, ik wil mijn vyanden beveghten.
Din. Het is een sterk vergift:
Dom. Het werkt wel.
Ros. Het begin
Is goed, wie hoopt nu niet?
Kon. Wat wil al 't hoffgezin?
Tan. Het komt, vermits hun vorst in flaaute wa gevallen,
Zijn majesteit ten dienst:
Kon. Ga heen, ik zeg u allen
Dat my niets deert, dies gaat, off meent gy dat mijn bloedt
Vergiftigt is, gy mist, ô neen de drank is goed,
En was geenzints gemengt met spog van felle draken.
Ros. Mijn zoon geeff u te rust:
Kon. O neen de vorst moet waken
Tot dat men deze zaak voldongen heeft, de bank
Ontzeidt uw eisch:
Dom. Men geeff de vorst een tegendrank
Voor dat het sterk vergift door d'ad'ren is geloopen,
Off anders sal de vorst het met de dood bekopen.
Kon. Ik Zal de ned'richeidt noch zien int openbaar
Verheven op den troon, de logen, waarheidt: maar
Hoe kan dat zijn, heel wel, de waarheit is veel sterker.
Fin. 'K heb Robbreght vast geset:
Kon. Hoe! Robbrecht in den kerker?
Wiens onbevlekte trouw de stralen van de Son
Verr' overtreft in glans, den oorsprong en de bron

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page