1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 31

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

En kennend met een strik verdelg dat wolvenest,
Zoo my de zege blijft, en niet en koom te stranden
Stel ik de helft van 't rijk en scepter in uw handen:
Want zulk een helden ziel past d'Albanoiser kroon.
Rob. Mijn trouw' verbindme'r toe, en dong nooit na zulk loon:
De vorst en laat zich niet door hevigheidt verrukken,
Voor dat de tijdt vergun uw vyand t'onderdrukken,
Kon. Koom gaan wy, hebt geen zorg, volhert maar in uw trouw.
Lucinde, Tebandro.
Waar is zijn majesteit?
Teb. Hy is gegaan mevrouw.
Luc. Ist mooglijk dat hy gaat en zonder my te spreken,
Wat heeft die man dog met zijn majesteit besteken?
Teb. Mevrou ik weet het niet, ik deê de deur in 't slot,
En most daar buiten staan.
Luc. Was zulks dan zijn gebodt?
Aylaas! wat of die man den koning blies in d'ooren!
Teb. Het deed my vremt, dat hem de vorst zoo lang wou hooren,
Mijns oordeels moet het al yet wichtigs zijn geweest.
Luc. Hoe nu, wat achterdogt gevoel ik in mijn geest,
Ik vrees die man hem zoekt van mijne min te trekken,
Tebandro weet gy yets zoo wild het my ontdekken?
Teb. Onlangs zag ik den vorst zijn hoed tot aander aard'
Afnemen, voor een beeld, zulks overdubbeld waard;
Luc. Tebandro zeg waar wast, laat my niet langer quijnen?
Teb. 'T was nevens de fontain.
Luc. Aylaas wat voel ik pijnen,
Mijn waarde lief betaalt gy dus Lucindes min?
Teb. Vrees niet, Lucinde staat alleen in zijnen zin.
Luc. Ik twijffel niet te min, en zal niet eerder rusten,
Voor ik haar ken, die my benemen kan mijn lusten.

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page