1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 41

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Den val van duizenden die uit dees keur kan spruiten,
En dees bedroefde staat gedompelt inde rouw
herstellen in zijn plooy: wy zullen, ô mevrouw,
Niet rijzen; of ten zy uw deughdt dien slag wil schutten,
En d'Albanoiser troon aan't wank'len onderstutten.
Ros. Staat op, vermits het strekt tot voordeel van dit rijk
Neem ik dees scepter aan mijn zoon te wil, en't lijk
Mijns bedgenoots; hoewel gedwongen, om te stoppen
Dees bloedwel, die het rijk ten koste van veel koppen
Op deze kroon verzot, veel onheil had bereit.
Tan. Die bloedwel is gestopt.
Alt'smen. Lang leef haar Majesteit.
Din. Gy heeren en gemeent' om zoo wel d'onderzaaten
Van 't Albanois gebiedt, als 't hooft van andre staaten
Op alles te voldoen; waarom men Flippes zoon
Den koning onsen vorst den naast' aan deze kroon,
Verzet heeft, en mevrouw tot deze troon verkoren
Zult gy te zamen zien, en uit zijn reden horen.
De Koning, Rijntje, en Floris.
Rijn. Hier is zijn majesteit.
Kon. Nu merk ik het verraad.
Din. De koning neem zijn plaats na waarde van zijn staat,
En zet zich op den stoel, bekleed by zijnen vader.
Tan. Hy geeft geen antwoort, laas het wert met hem veel quader.
Ros. Hoe wild vliegt dat gezicht in't voorhooft gints en weêr.
Din. Ik vraag hem, of hy my wel langer kent: mijn heer
Kent gy my niet?
Kon. Zeer wel.
Din. Wie ben ik dan?
Kon. Het voorbeeldt
Van een doortrapte schelm.
Din. Nu hoort gy hoe hy oordeelt.
Ros. En wie ben ik mijn vorst?

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page