1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 27

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Din. Zoo doet hy niet.
Ros. Mijn heer vertrouw het aan mijn vlijd.
Twede Bedrijf.

De Koning, Lucinde.
Luc. IK hou den vorst nu voor mijn enigsten behoeder.
Kon. Ik heb des veldheers ampt gegeven aan uw broeder;
Om u deed ik gravin den hartog ongelijk,
Die dubbeld waardig was het veldheers ampt: wat blijk
Van liefde kan ik meêr mijn ziels voogdesse geven?
Luc. Tot een erkentenis aanvaard mijn ziel en leven,
Mijn leven, dat ik doch door uwe hulp behiel,
Mijn ziel, die hier niet woont, maar huisvest in uw ziel,
En mogt mijn wensch voldoen, daar maght niets uit kan reghten,
Ik zou de Duitsche kroon op uwe hairen heghten;
Hoe staat het al ten hoof met Flippes bedgenoot?
Is noch Rosania van opset even snoot,
Die tegens u mijn vorst te grimmig en verbolgen
By konings leven was? hoe durft die noch vervolgen
Door hooghmoed uwe jeugd, gebooren tot de kroon
En scepter van dit rijk?
Kon. Toen hoonde zy de zoon
Des konings: maer nu zou zy zelf den koning hoonen,
Zy vreest en is bedught, dat ik mijn lief zal kroonen,
Ik merk veranderingh van opzet en beraad,
Nu zy voorziet de glans van uw verheven staat,
Zy wagt geen meerder ligt van eens verdweenen stralen.
Mijn zon rees op, terwijl haar zon begon te daalen,
Het erfreght hielp my aan den scepter van dit rijk,
Het is dan meer als tijdt, dat zy de vlagh nu strijk.
Luc. Hoe breder ô mijn lieff u stralen zich verspreiden.
Hoe groter schaduwen u volgen en geleiden,
Ik zagh uw opgangh en ik vrees uw' ondergangh,

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page