1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 25

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Dinardo, Rosania.

Wat sal dit zijn mevrouw?
Ros. Ik zouwdt den hartog vragen.
Din. Princes zouw ons geheim wel over zijn gedragen?
Ros. Ik vreest, want in de plaats, dat hy uw hoon verzoet,
Zoo toont hy zich vergramt, en meer en meer verwoet.
Din. Wat staat ons nu te doen?
Ros. Ach was dit noit begonnen;
Din. Hy moet verwonnen, of wy moeten zijn verwonnen.
Ros. Swijg hartog, zie wel toe, wie dat daar ginder koom.
Din. Vorstin 'tis van mijn raadt, verban dees yd'le schroom:
Ik vind geraadzaam hun ons ongeval t'ontdekken.

Dinardo, Rosania, Domicio, Tancredo.

Dom. Men nader.
Tanc. Ist geheim zoo zullen wy vertrekken.
Din. Gy heeren komt te recht, 't dient langer niet gewagt,
'K ben buiten twijfel, by den Albanois verdagt,
En mis ik niet, zoo is ons' ondergang geswooren,
Voor eerst heeft hy den graaf in mijne plaats verkooren,
Door wulpsche min vervoert, en doet mijn huis die schand.
Dom. Hy ruim Albania, men spaar geen dwingeland:
Din. Maar zonder magt van volk, wie kan hem 't rijk doen ruimen?
'K ben van mijn ampt berooft, hy leid noch op zijn luimen,
En zal door lozer laag voorkomen ons verraad.
Tan. Men help hem dan van kant.
Ros. Men volgh een vrouwen raat,
En staak dit opzet, na mijn oordeel al te bloedig.
Din. Beswijkt mevrou?
Ros. O neen, ik ben noch even moedig:
Maar d'inzigt die ik heb vind gy te zamen goed:
Want wie men schuldig vind aan 't storten van zijn bloed,
Die zy getroost met een zijn lijf daar in te schieten,

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page