1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 22

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Vermits zijn majesteit zo dap’ren man verkoor,
Die zijnen vyant durft verschijnen onder d’ oogen,
Dees keur en heeft den vorst in ‘t kiezen niet bedroogen,
Ik heb den graaf gezien, toen ik het heir gebood,
In’t midden van de dood niet vrezen voor de dood,
Het is een braaf soldaat, in al zijn handel vaardig,
En alles overwikt, hy is mijn ampt wel waardig.
Soldaten endelijk zo wensch ik tot besluit,
Dat gy te rugge keert verrijkt met Turkze buit,
Dat uwe veldheer mach, bestuwt met halve maanen
Den Turk ontrukt, zijn weg door alle straaten baanen,
En met een lauwerkrans, wel waardig zijne jeugd,
Wert ingehaalt van ‘t volk met handgeklap en vreugd.
1. Sol. Mijn heer, uw edel hart laat gy genoegzaam blijken.

Sargiant.
Soldaten op ‘t is tijt, men blijft hier niet staan kijken,
Elk stel zich in ‘t gelit, de voortogt trekt alree.
Binnen.
Din. Het lijf blijft hier, en mijn gedachten trekken mee,
Wie zag de vleugels van zijn hoop so schielijk korten?
Zal ik mijn klagten voor den laffen prins gaan storten?
‘ T ontdekken van ‘t verraat heeft my mijn ampt berooft.
Gae ik ten hoof, ‘k gae licht ten koste van mijn hooft,
En ‘t vluchten mocht de zaak, die dicht kan zijn, ontdekken:
Wat staat my dan te doen, te blijven, of vertrekken?
O neen ik blijf! wel licht dat ‘s graven zusters min
Den lossen jongeling dees wissel bragt in ‘t fin;
Ik geef my dan ten hoof, en zal mijn klagten uitten,
Om dat ik nu mijn list, geweld, en hoop zie stuitten.

De Koning, Rosania.
Ros. MYn heer zo vroeg van ‘t bedt?
Kon. O ja mevrouw, de slaap
Den

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page