| 1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 14Zouw een van mijn gezin haar wel zo wulps vergeeten
En overtreen haar plicht?
Moro. Dat dientmen dan te weeten.
Ik nader hem en vraag wie dat het van hun zy:
Maar neen Lucinde, neen, het blijkt genoeg, dat gy
Hem last gaafft; geen gezin heeft hem by u versteeken?
Wat houd my dan, laat los, ik wil my aan hem wreeken,
Fy dat de gaile min Lucinde dus vervoert:
Hy staat gelijk een beeld, dat hand, nogh voeten roert:
Vlucht rover van mijn eer, wat laat de schelm sich voorstaan,
Verrader acht gy my laff hertich, ‘t zalder door gaan:
O neen ik ducht hy zy veel groter heer als ik,
Het zy dan wat het wil, ik nader
Luc. Ach ik schrik
Houd broeder.
Mor. Spreek gy, mensch, off spook, wilt u ontdekken?
Wat soekt gy hier, wat min, wie kon u herwaarts trekken,
Noch eenmaal wie gy zijt, spreek eer het u berouw,
Nogh andermaal zeg op wat soekt gy?
Kon. ‘K soek mijn vrouw,
Binnen.
Mor. Is deze uw vrouw.
Luc. Hy’s wegh.
Mor. Ik zal zijn vlucht dan stuiten:
Luc. Vertoeff wie weet wat volk, dat hem verwagt daar buiten?
Mo. Hoe zal ik dit verstaan: wie weet wat volk hem waght:
Onteerde vrouw, gy weet wel wien ik deze nacht
In uw vertrek beliep, en kunt, het niet ontleggen:
Want gy verspraakt u zelff, en nu zult gy ‘t ook zeggen:
Luc. Lucinde zei noch oit, het geen zy niet en wist:
Mor. Hy zocht zijn vrouw, en moet haar hebben hier vermist
En uw lichtvaardigheit veinst daar niet aff te weeten,
Onkundig heb ik u tot deze tijt versleeten!
Luc. Daar ik veel dochteren ten hove bij my hou,
Is’t vreemt dan, dat ik niet en ken dees man zijn vrouw?
O neen | 1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 14Zouw een van mijn gezin haar wel zo wulps vergeeten
En overtreen haar plicht?
Moro. Dat dientmen dan te weeten.
Ik nader hem en vraag wie dat het van hun zy:
Maar neen Lucinde, neen, het blijkt genoeg, dat gy
Hem last gaafft; geen gezin heeft hem by u versteeken?
Wat houd my dan, laat los, ik wil my aan hem wreeken,
Fy dat de gaile min Lucinde dus vervoert:
Hy staat gelijk een beeld, dat hand, nogh voeten roert:
Vlucht rover van mijn eer, wat laat de schelm sich voorstaan,
Verrader acht gy my laff hertich, ‘t zalder door gaan:
O neen ik ducht hy zy veel groter heer als ik,
Het zy dan wat het wil, ik nader
Luc. Ach ik schrik
Houd broeder.
Mor. Spreek gy, mensch, off spook, wilt u ontdekken?
Wat soekt gy hier, wat min, wie kon u herwaarts trekken,
Noch eenmaal wie gy zijt, spreek eer het u berouw,
Nogh andermaal zeg op wat soekt gy?
Kon. ‘K soek mijn vrouw,
Binnen.
Mor. Is deze uw vrouw.
Luc. Hy’s wegh.
Mor. Ik zal zijn vlucht dan stuiten:
Luc. Vertoeff wie weet wat volk, dat hem verwagt daar buiten?
Mo. Hoe zal ik dit verstaan: wie weet wat volk hem waght:
Onteerde vrouw, gy weet wel wien ik deze nacht
In uw vertrek beliep, en kunt, het niet ontleggen:
Want gy verspraakt u zelff, en nu zult gy ‘t ook zeggen:
Luc. Lucinde zei noch oit, het geen zy niet en wist:
Mor. Hy zicht zijn vrouw, en moet haar hebben hier vermist
En uw lichtvaardigheit veinst daar niet aff te weeten,
Onkundig heb ik u tot deze tijt versleeten!
Luc. Daar ik veel dochteren ten hove bij my hou,
Is’t vreemt dan, dat ik niet en ken dees man zijn vrouw?
O neen |