KB 760 E68

ReadAboutContentsVersionsHelp
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 31

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 31

En kennend met een strik verdelg dat wolvenest, Zoo my de zege blijft, en niet en koom te stranden Stel ik de helft van 't rijk en scepter in uw handen: Want zulk een helden ziel past d'Albanoiser kroon. Rob. Mijn trouw' verbindme'r toe, en dong nooit na zulk loon: De vorst en laat zich niet door hevigheidt verrukken, Voor dat de tijdt vergun uw vyand t'onderdrukken, Kon. Koom gaan wy, hebt geen zorg, volhert maar in uw trouw. Lucinde, Tebandro. Waar is zijn majesteit? Teb. Hy is gegaan mevrouw. Luc. Ist mooglijk dat hy gaat en zonder my te spreken, Wat heeft die man dog met zijn majesteit besteken? Teb. Mevrou ik weet het niet, ik deê de deur in 't slot, En most daar buiten staan. Luc. Was zulks dan zijn gebodt? Aylaas! wat of die man den koning blies in d'ooren! Teb. Het deed my vremt, dat hem de vorst zoo lang wou hooren, Mijns oordeels moet het al yet wichtigs zijn geweest. Luc. Hoe nu, wat achterdogt gevoel ik in mijn geest, Ik vrees die man hem zoekt van mijne min te trekken, Tebandro weet gy yets zoo wild het my ontdekken? Teb. Onlangs zag ik den vorst zijn hoed tot aander aard' Afnemen, voor een beeld, zulks overdubbeld waard; Luc. Tebandro zeg waar wast, laat my niet langer quijnen? Teb. 'T was nevens de fontain. Luc. Aylaas wat voel ik pijnen, Mijn waarde lief betaalt gy dus Lucindes min? Teb. Vrees niet, Lucinde staat alleen in zijnen zin. Luc. Ik twijffel niet te min, en zal niet eerder rusten, Voor ik haar ken, die my benemen kan mijn lusten.

Last edit about 6 years ago by Roland de Bonth
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 32

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 32

Rosania, Dinardo, Tancredo, Domicio. GY heeren, dat men zich versteek, tot dat de wraak een lukkige uitkomst geef aan dees voorneme zaak. Din. En eerder ist geen tijdt om voor den dagh te koomen. Dom. Men wagt dan tot de vorst die drank heeft ingenoomen. Tan. Daar is hy, men vertrek, voor dat het yemand merk. Ros. O hemel geef uw gunst en zegen tot dit werk. De Koning, Finardo, Cloro met een lampet met water Tebandro met een handdoek. Fin. KHad in zijn gang en tret een over groot behagen. Apollo wenschten 't wel voor zijnen gouden wagen, Zoo wakker ist, ja zelf de windt en heeft geen hoop Van overwinning, en benijt zijn fiere loop, Het is een moedig ros besait met duzent spikkelen. Ko. 'K heb lust dien moorschen hengst te noopen met mijn prikkelen Men haal het paard. Fin. Gelieff zijn majesteit gespeel, Off eenig zoet gezang? Kon. Men huwe snaar en keel Te gader, om mijn ziel met zulk een aas te spijzen. Daar wert gezongen en gespeelt, en ondertusschen komt Celio de kamerllng, met den uchtend-drank van den koning, uit. WYZE: Ie voudroi bien o Cloris, &c. I. IK magh met reght my over u beklagen, O tijdt, die my mijn vreughde hebt berooft, Een minnevlam was haar om 't hert gezlagen,

Last edit about 6 years ago by Roland de Bonth
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 33

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 33

Die ik by haar noit hadt te zijn gelooft; Zy liet my toe; een vreughdt; ô tong wildt zwijgen, Een vreughdt, daar ik haar niet weer toe kan krijgen. 2. Mijn hoop is uit, ten zy de min zijn kraghten Op nuws te werk stelt aan mijn twede ziel: Maar hoe koom ik te weten haar gedaghten; Genomen het al na mijn wensch uit viel, Zy liet my toe; een vreughd, ô tong wilt zwijgen, Een vreughd, daar ik haar niet weêr toe kan krijgen. Wel Celio wat nuws, begint uw star te rijzen? Heeft zy eens ja gezeidt, off wilz'er noch niet aan? Cel. Ik heb hoe veel ik jaag tot noch niet opgedaan, En zie met woorden ook by haar niet uit te rechten, Kon. Ja woorden zonder geldt en kunnen nu niet hechten, Men vindt geen Heros, noch Leanders meer, het geldt Heeft nu Cupidoos maght geheel in zijn geweldt: Cel. Dit 's al te waar en 't geld schijnt my het minst te quellen. Kon. Langt my die drank. vaar voort: WYZE: Non ha Sotto il Ciel. I. OP wat losser grondt Steunt mijn hoop; ach de knoop Van het dier verbondt, Gedaan mondt aan mondt, Is aan 't glippen; wrede lippen Wilt de vierschaar spannen In 't bedekt gemoedt, Wordt ik daar gebannen, Licht my vry de voet.

Last edit about 6 years ago by Roland de Bonth
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 34

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 34

2. Best een korte stoot Uitgestaan, vangh maar aan, 'K wensch na zulk een doodt; Zoo ik die genoot Van uw handen; nu de banden Van uw zijn gebrooken, Zoo en spaar geen bloedt, Ik sterf ongewrooken, Licht my vry de voet. 3. Nu is 't stervens tijdt, Ik begeer, nimmermeer, Datmen u verwijt dat gy d'oorzaak zijt; Maar mijn oogen. 'k ben bedroogen Door twee heldre straalen Van uw lief gezicht, Die my nu doen dwaalen. Best de voet gelicht.

Ay my! mijn adren zwellen, Fin. Wat's dit? Kon. Mijn hert gevoelt de nepen van fenijn, Ik ben verraân, houw vast , ô duldeloze pijn. Fin. Zeg Celio wat hebt gy in dees kop geschonken? Cel. Van 't zelfde dat de vorst voor dezen heeft gedronken, 'T geen Robbrecht dagelijx zijn majesteit bereid. Fin. Verraad gy dan uw vorst? Cel. Dat is te veel gezeid: Finardo wederroep dat woordt, off 't zal u gelden. Fin. Na 't moorden van den vorst durft Celio noch schelden, Trauwanten, dienaars, hou, waar zijt gy nu? kom voort, Vanght den vergifter, die zijn koning heeft vermoort, Verrad, verraad, wild u aan dees verrrader wreeken.

Last edit about 6 years ago by Roland de Bonth
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 35

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 35

Rosania, Dinardo, Tancredo, Domicio, met gevolg van hofjonkers en dienaars.

Din. Wat is daar gaands, wat doet u zulk een keel opsteken? Ros. Hofmeester geef gehoor, zeg wat u is misdaan? Fin. De valsche kamerling heeft onzen vorst verraân, Hier leit zijn majesteit al uitgestrekt, van 't leven Door sterk vergift berooft. Dom. Wie heeft de drank gegeven? Ros. De koning dood. ay my! Din. 'T is wonder dat dees hand Geen wraak en neemt, en helpt den moorder meê van kandt. Dom. O neen mijn heer bedaar; zijn bloedt dient niet vergooten, Voor datmen weet, wie meer met hem dit feit bezlooten, Zoo sterven zy gelijk, handdadig aan dit quaad: Din: Verrader, zeg wie zijn d'aanhangers van 't verraad En 't lasterlijk vergrijp, tot nadeel van ons alle Den koning aan gedaan; wien deed gy't ten gevalle? Cel. Mijn heer ik ken'er geen, en dat ik yemand zouw Bekladden, die ten hooff getraght had mijne trouw Te krenken, om den staf door dit verraad te krijgen 'T was al te schelms, ik wil d'onnoos'le niet betijgen. Din. Gy laad des konings dood alleen dan op uw hals. Cel. Men wijt my niet de storm van zoo veel ongevals, Ik ben onschuldig, en kan niemand schuldig schouwen. Din. Wie kanmen nader dan u't schelmstuk toe vertrouwen, Die zonder, zoo gy zeght, van d'een, of d'aar misleidt Zijn majesteit dees drank hebt vol vergift bereid. Cel. Ik met vergift beticht, 't was noit in mijn gedaghten, Den drankbereider moetmen voor den schelm dan aghten Din. Gaff Robbrecht u die drank? Cel. Ja heer. Din. Ik geeff u last Hoffmeester eer hy vlught verzeeker ons dien gast,

Last edit about 6 years ago by Roland de Bonth
Records 31 – 35 of 87