KB 760 E68

ReadAboutContentsVersionsHelp
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 16

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 16

Rijntje, Floris, Morosin, Lucinde.

Rijn. Heer graaf zijn majesteit ontbiedt u strax ten hoof, Mor. Zijn majesteyt: Rijn. De vorst. Mor. Gaa heen, ik volg. Flor. Wy dragen Zulk antwoordt aan geen vorst, dat liep licht uit op slagen, Off voor een week off twee te water en te brood, Men keert niet zonder u, terwijl men 't ons gebood. Mor. Zijt gy maar met u tweèn? Rijn. Noch dertich: dees verbeiden Uw komst. Mor. Waar toe zoo veel? Rijn. Om u ten hoof te leiden. Mor. Noit was mijn moedig hert ten hooff te gaan beducht, Gewis de koning was 't, die is my straks ontvlucht; O spijt, ik heb geen macht, om zulk een macht te keeren, Ik ben genoeg onteert, wat kan my meêr onteeren? Binnen. Luc. Wat liep mijn leven, en mijn Konings eer gevaar, Doch nu door dit ontbodt weêr in zijn vryheidt: maar Waarmeê vergelde ik dit, ik geeff aan u mijn leven, Mijn prins gy gaaft het my? wie kan ik't nader geven.

Dinardo, Rosania. 'T Is tijdt mijn landt prinsces dat gy naar hoogheit tragt, Te meer terwijl 't geluk u vriendelijk belagt, Ja bied u self de hand, om op den troon te stijgen, Ontzegt geen Koningkrijk, dat niemandt kan verkrijgen Ten zy, hy moedig is; begin eer't werd te laat? De jonge koning zal zijn ingekropte haat Uitstorten, die hy hield' voor Flippes dood verborgen;

Last edit about 6 years ago by T. Vergeer
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 17

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 17

En dagelix uw staat met zoo veel wagts verzorgen, Nu hy den scepter van Albania geniet, Dat gy verslijten zult uw leven in verdriet. Vermooght gy 't nu, gy sult het namaals niet vermogen, Hy moet van kant, zijn dood, en val kan u verhoogen, Zijn leven hoont u, en zijn kroon is u bederf; Dies hoogberoemde vrouw, dat d'Albanoiser sterf Ist raadsaamst, en het kan bequamelijk geschieden Terwijl ik veldheer ben, en 't leger mag gebieden, Hier door bestaat mijn maght, en meenig oud soldaat Moet naar mijn oogen zien, en door een stoute daat Zijn ongeachte staat met dapperheit vergrooten: Hier door kan ik de vorst uit zijne zeetel stooten; Ja den verwijfden zoon, en laffen koning doôn? En wie is dan zoo naa aan dees beroemde kroon, Als gy, die my uw echt, en vriendschap waard wilt aghten. Ros. Kloekmoedigh hertogh ik beken dat uw gedagten Behoorden mijn gemoed te wekken, om den staf Van d'Albanoiser prins, geholpen in het graf, T'aanvaarden: maar 't gemoed, met vrouwe vrees bevangen, Kan niet besluiten om die door zijn dood t'ontfangen. Din. Of schoon de scepter van dit rijk u niet en trekt, Gewis de liefde tot kloekmoedigheidt verwekt, Om door des konings dood, ons eigen dood t'ontwijken: Maar neen Rosania laat nu geen liefde blijken, En acht Dinard onwaard te heerschen nevens haar: Vorstin de liefd' ontziet om scepters geen gevaar, Een recht verliefde vrouw laat haar door vrees niet toomen. Mevrouw gy schroomt den vorst, de vorst sal u niet schromen, De zoon Antoni nu zijn hoogmoed blijken laat, Vermits hy dees, of dien uit zijnen dienst ontslaat, De hoogste daalen, en de laagste doet verheffen; Die slag trof meenig held, komtz'u niet meê te treffen? Ros. Noch hoop van deze staf, en't Albanois ontzagh Noch vrees voor slegter staat meer als mijn min vermagh,

Last edit over 6 years ago by Roland
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 18

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 18

Mijn ware liefde zal Dinardo noit beswijken, Mijn liefde t'uwaarts zag op kroon, noch koningrijken, En heeft Dinardoos liefd meer na de kroon gesien, Als na mijn waardicheit, uw inzicht moet geschiên, Vermits ik zoo een kroon niet waardig ben te dragen. Din. Stort hemel vry gelijk al uw gevreesde plagen Op 's hartogs boesem uit, dat d'aard, het water, lugt En vuur my hier gelijk bestrijde, en ik ter vlugt Van d'Ottomannen werd vertreên door paarde voeten, Is dat noch niet genoech om mijne schuld te boeten? Zo plaagh de hemel my met agterdocht, een plaag, Die'k d'aldergootste schat, zo'k yemand liefde draag Dan u, of zonder u tragt op den troon te treden. Ros. Gy hebt Rosania verwonnen door u eeden, Gy siet veel eer dees stad, ja't Koningrijk ten val Eer mijn ontsteecke moed int minst beswijken zal, Mijn liefd' is ongeveinst, en om u dat te toonen Ist op de kroon gemund, wild dan geen vorst verschoonen. Din. O woorden, die mijn hert verdubb'len doen haar moed, 'T is op de kroon gemunt, men spaar geen konings bloed, Het krijgsvolk is gereed, ik zal geen opset staken, Al zouwd' ik Croye tot een twede Troje maken. Ros. Men geef zich niet te rust, voor dat de gulde glans Des zons, uw hooft omring met sulk een lauwer krans.

De Koning, graaf Morosin, Rijntje en Floris. Mor. WAt wil uw majesteit? de hertog zalt zich belgen, En zulk een zwaaren hoon niet al te licht verswelgen, Kon. Heer graaff het geen ik zeg, dat zal en moet geschiên, Mor. Het zal, zoo draa ik koom Auroraas komst te sien. Kon. Zoo doet, en wild uw kling op 's vyands boesem wetten, Men blaas 't volk moed int lijf, door trommel en trompetten, Op dat de wrede turk gewaar wert dat men waakt, En met het manlijk heir hem onder 't oog genaakt.

Last edit over 6 years ago by Roland de Bonth
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 19

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 19

Mor. Dinardo die zoo lang een veldtheer kon verstrekken Zal nu, gereet staan om vol moeds te veld te trekken En zien door my zijn maght en krijgsstaf uit'er hand, Wat zal Rosania, wat zal het gansche land, Wat zal de hartog, en wat zal dan 't leger zeggen, Een man, dien d'aard verstrekt een bed, om op te leggen, 'T oorkussen een helmet, die d'oor'log ondersogt, En die van kinds been af daar in is opgebrogt, Zal zijne majesteit dan zulk een man versetten; Kon. Wy zijn d'instelders en de breekers van de wetten. Ben ik uw kooning niet? Mor. Gy zijt: Kon. Wel staat het dan Aan my niet? een die geeft, ook weer benemen kan? Mor. Zijn majesteyt vermagt: maar als het zonder reden Geschiet, dan wert het heir op konings doen t'onvreden; Ja roept, is dit de loon, voor die zoo trouw'lijk diend; En boven dit mijn vorst, de hartog is mijn vriend. Kon. Hy zy uw vriend, dit ampt en zal geen vriendschap breeken Gy krijgt het door mijn gunst, en niet door loze treken: Mor. Maar dit wert by het volk en hartog niet gelooft? Kon. Hoe, wederstrijdt gy my, zijt gy van hert berooft, Of vreest gy voor den Turk? Mor. Ik vrees des hartogs klagten, Dog om zijn majesteit t'ontnemen die gedagten, Dat ik uit vrundschap, en niet uit lafhertigheidt, Zoo lang weêrhieldt het ampt, dat my werd opgeleit, Begeef ik my op reis, voor 't rijzen vande straalen Des gulden zons, en zal eer dat die weder daalen Den wreden Turk in 't oog verschijnen met mijn magt: Zijn majesteit, vaar wel. Binnen. Kon. Ga heen vertoon uw kragt. Waar is mijn lijfwagt, die ik strax had uitgesonden, Kom hier, waar hebt gy flus graaf Morosin gevonden? Flo. Hy stond in reden met zijn zuster de gravin,

Last edit over 6 years ago by Roland de Bonth
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 20

1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 20

Kon. In wat gevaar waar ik gevallen door de min, Had Morosin volhart, door d'eer daar toe gedreven, Te weeten wie ik waar, ten koste van zijn leven: Maar nu de graaf in 't veld, als veldheer 't volk gebied, Heb ik geen zorg van hem te werden weêr bespiet, En zal Lucindes licht, verstrekkend my twee vonken, Aan schouwen zonder zorg, en spieg'len in haar lonken: Maar ach ik vrees. De haat van vaders bedgenoot Berokkent my niet goeds, en zoo ik haar verstoot, En zend haar na haar land, zal elk zich noch erbarmen, Vermits zy pleeg de zyd' mijns vaders te verwarmen. Het veinssen is dan best, men duld haar door ontzag: Wat tijdt ist. Rijn. Middernagt: Kon. Men laat my voor den dag, Ja zelf voor 't krieken door mijn kamerling opwekken, Dat ik het leger met den veldheer zie vertreken. Binnen. Flo. Hoe! zal dan zulk een wulp het veldheers ampt bekleden? Rijn. Ja wel de hartog zal met al niet zijn te vreden, Als hy dit flusjens hoort, wie weet, of hy 't belet. Flo. Ja wijst my yemand eens die zich daar tegens zet, Gants bloed ik wijk mijn hooft, dat zou wel koppen koste: Rijn. Ik wou de korporaal ons hier van daan verloste, De tijdt verdriet mijn al; wy hebben onse wagt Al ruimpjes uitgestaan: maar Floris zijt bedagt Dat jy de maats niets zegt: Flo. Neen borst ik kan wel swijgen, Jy zoud veel eerder uit een baksteen woorden krijgen, Alst halsen kost, dan my: neen Rijntje die ten hoof Door diensten tragt by veel te zijn in goet geloof, Die houde een slaapend' oog, en stop met was zijn ooren, Een tong gelijk als steen, zo zal hy zien, noch hooren, Noch spreeken, dat hem brengt in eenig ongeval: Maar Rijntje daar ist volk dat ons verlossen zal.

Last edit over 6 years ago by Roland de Bonth
Records 16 – 20 of 87