1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 78

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Luc. Ik ken hem al te wel, mijn broeder zal dat leet,
Geleden zo het schijnt, verduwen noch verzetten,
Maar zal d’onnoosle vorst in dien hy kan verpletten,
Hy kan, vermits de vorst in een geslooten koets
Vervoert wort: snode vrouw, wat is er niet al bloets
Vergooten, en geplenght, om u in top te heffen,
Dit is nu ‘t laatste wit het geen gy zocht te treffen;
Waar wacht ik langer na, ik oopen deze borst,
Die moorderes heeft doch lang na mijn bloed gedorst.
Langht my de pook.
Rob. Hoe nu! wat wil mevrouw beginnen?
De koning is niet dood, verban zulks uit uw zinnen,
Tot datter aan mevrouw van ‘s konings dood meer blijks
Zich openbaar.
Luc. Het blijkt, ik heb al ongelijks
Genoeg van zulk een pest, tot mijn bederf gebooren,
Geleeden, my is met den vorst een lot geschooren:
Rob. Dat zy zo: maar wat lot de vorst beschooren zy
Is u noch onbewust, dies laat ons nader by
Het leger gaan, en heeft de koning moeten bukken,
Gy keunt dan tijdts genoeg ‘t staal in uw boezem drukken.

Dinardo, Rosania, Zinam Bassa, Morosin, met gevolg
van Hofjonkers, Dienaars en Trauwanten.
Mor. WAt was daar een gedrang, een yder was belust
Haar majesteit te zien, zo heerlijk uitgerust
Met d’Albanoiser kroon vol parlen en gesteenten.
Din. Heer Zinam ‘t blijkt genoeg, hoe d’adel en gemeente
De koningin bemint, want ziet een yders geest
Is bezich om yets nieus ter eere van dees feest
Te vinden.
Zin. Deze dagh mocht ook geen pracht ontbeeren.
Ros. Uw byzijn boven al doet onze vreugd vermeeren.

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page