1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 70

OverviewTranscribeVersionsHelp

Facsimile

Transcription

Tan. Ay laat ons gaan mijn heer!
Kon. Uw wil is my een wet:
Vaart wel voor 't laast, nadien ons' aanslag is belet.
Lucinde.
Hoe nu lafhertig mensch, zoekt gy de dood t' ontsluipen!
Hoe kon ik achter dees tapitzery noch kruipen?
Ik bergde dan mijn lijf, terwijl mijn twede ziel,
Aylaas zo jammerlijk in 's moeders klaawen viel;
O neen! ik wil op nieus mijn krachten t' samen spannen,
En werpen my vol vuurs in 't midden der tyrannen:
Want nademaal de vorst de helft mijns ziel bezit,
Zo is het meer als tijt, beswijk nu niet, dat dit
Gedeelte van mijn ziel gevoel het zelfde lijden,
Dat d'and're helft gevoelt in dees vervloekte tijden.

Robbrecht, Lucinde.

Waar heen mevrou?
Luc. Mijn vrunt hebt gy mijn ziel gezien?
Rob. O ja gravin, verzelt met enige edelliên.
Gezeeten in een koets, van vijfentwintig paarden
Gevollegt in 't verschiet, ik lag toen plat ter aarden
In 't kreupelbosch, en zag hun rijden.
Luc. Waar na toe?
Rob. Na 't woud.
Luc. Ach! na zijn dood, ik ben dit leven moe.
Geleid my daar hy is, ik moet een nootlot erven,
Vlood ik laf hartig, 'k wil nu moedig met hem sterven.

Vijfde Bedrijf.

Rosania, Dinardo.

DIt schrijft hy, overzulks zal Morosin, verzelt
Met Zinam, hier terstont verschijnen.

Notes and Questions

Nobody has written a note for this page yet

Please sign in to write a note for this page