1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 76
2.Sol. Men kent geen majesteit, Die zoekt de zoon het recht tot deze kroon ‘t ontwringen: T’za levert ons den vorst: Tan. Wild gy my daar toe dwingen? Zie voor u wat gy doet, uw leven loopt gevaar, Indien de koningin dit oproer wert gewaar. 1.Sol. Gy dreigt ons, t’za val aan, gy zult dit eerst bezuuren Tan. Dit is mijn deel des rijks; ay my! ter quader uure Bestondt ik dit verraad. 1.Sol. Waar is ons opperhooft?
Koning geboeit uit. Mijn vrienden ziet uw vorst van eer en staat berooft, Zo deerelijk geboeit, aan handen en aan beenen, Ik ben niet dol, o neen, uw vorst is noch die geene Die hy te vooren was, ik ben Filippes zoon Die voor uw vryheid streed en d’Albanoiser kroon Van niemand hield ter leen, dan van den heer daar booven, Nu wordt Filippes zoon van Flippes vrouw verschooven, Die gants geen recht en heeft, dan ‘t geen haar vaders bedt Tot deze kroon verschaft, en maakt haar sterker met Den hartog, die geen raad, om aan dees kroon te raaken Kon zien, ten zy men my eerst most ontzinnig maaken, Dies Robbrecht wert verzoght, om met een vuile damp In mijne drank gemengt, te blussen d’eedle lamp Van het vernuft, doch hy oprechter, schuwt die plaagen, Schoon hy zulks hadt belooft, en zeid my ‘s stiefmoers laagen, Die nuttig ik die drank, en veins uit hoge noodt Mijn zinnen quijt te zijn, des elk den vorst verstoot. Wat most ik t’zint die tijdt al leets en smaats verduuren? Nu strooit men het gerucht by alle naegebuuren, Als of ik de gravin Lucinde had vermoort, Het geen ik nooit en daght, vertrouwt u op mijn woort, Ik zal haar levendig haast brengen voor uw oogen, Hoe schelms is dan de graaf, met al mijn volk bedroogen;
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 77
Dit strooitmen uit, verdicht by stiefmoers looze vondt, Gy ken dat monster niet, men peilt ten hoof geen grondt. Zal dan Rosania mijn vaders troon bekleeden? Ay veld uw vonnis vry! ik ben daar mee te vreeden; Gy hebt mijn ongeluk verstaan, en ‘t ongelijk. Alt’samen. Wy kennen u alt’zaam voor ‘t opper oir van ‘t rijk, Gereed om goed en bloed in uwen dienst te waagen. Kon. Nu luistert voor het laatst, en schuwt de looze laagen En strikken al te schelms tot uw bederf bereidt, Door een getrouwe mond my uit de stad gezeidt; ‘t Is met dees staat gedaan, ten zy men ‘t zoeke te stuitten, Wat heeft zy aan de Turk in goed en bloed belooft? Bevruchte vrouwen, ach! wat hangt u over ‘t hooft, Hoe node zult gy van uw vruchten kunnen scheiden, Tot hondert in ‘t getal zult gy uw zoons geleiden Den grooten heer ten dienst, voor eens niet, maar om ‘t jaar, Hier keurt men niemand vry, want alles loopt gevaar; Hoe kan de moeder zulk een leet, en lot verduwen, Doch zo men my gelooft, men zal dat looten schuwen, En vallen hun op ‘t lijf, die u zo schelms en vals Verkochten, en dit juk vast schooven op den hals; Nadien de Bassa nu is binnen Croyes wallen, Zijn leger zonder hooft en zonder achterdocht, Wie weigert aan zijn vorst om vryheid zulk een tocht? Alt’samen. Wy zijn geree, val aan men zal u niet beswijkken. Kon. Zo zal ik noch van daag met God den lauwer strijkken. Ontboeit my; zo, elk vat de waapens in de hand; Val aan, wy strijden voor de vryheidt van het land.
Lucinde, Robbrecht Luc. Wat schrikkelijk gedruis o alte droevigh teeken, De koning is vermoort, het heir schijnt op te breeken. Rob. O neen mevrouw, de graaf is nergens na zo wreed,
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 78
Luc. Ik ken hem al te wel, mijn broeder zal dat leet, Geleden zo het schijnt, verduwen noch verzetten, Maar zal d’onnoosle vorst in dien hy kan verpletten, Hy kan, vermits de vorst in een geslooten koets Vervoert wort: snode vrouw, wat is er niet al bloets Vergooten, en geplenght, om u in top te heffen, Dit is nu ‘t laatste wit het geen gy zocht te treffen; Waar wacht ik langer na, ik oopen deze borst, Die moorderes heeft doch lang na mijn bloed gedorst. Langht my de pook. Rob. Hoe nu! wat wil mevrouw beginnen? De koning is niet dood, verban zulks uit uw zinnen, Tot datter aan mevrouw van ‘s konings dood meer blijks Zich openbaar. Luc. Het blijkt, ik heb al ongelijks Genoeg van zulk een pest, tot mijn bederf gebooren, Geleeden, my is met den vorst een lot geschooren: Rob. Dat zy zo: maar wat lot de vorst beschooren zy Is u noch onbewust, dies laat ons nader by Het leger gaan, en heeft de koning moeten bukken, Gy keunt dan tijdts genoeg ‘t staal in uw boezem drukken.
Dinardo, Rosania, Zinam Bassa, Morosin, met gevolg van Hofjonkers, Dienaars en Trauwanten. Mor. WAt was daar een gedrang, een yder was belust Haar majesteit te zien, zo heerlijk uitgerust Met d’Albanoiser kroon vol parlen en gesteenten. Din. Heer Zinam ‘t blijkt genoeg, hoe d’adel en gemeente De koningin bemint, want ziet een yders geest Is bezich om yets nieus ter eere van dees feest Te vinden. Zin. Deze dagh mocht ook geen pracht ontbeeren. Ros. Uw byzijn boven al doet onze vreugd vermeeren.
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 79
Filippo uit. Het meestendeel des heirs trekt langs de landtpoort in Gewaapend: Din. Hoe! waar toe? Fil. Om haare koningin En deze feest te zien, zoo ‘t volk hun laat verluiden. Mor. Zijnt Turken? Fil. Neen mijn heer ‘t is van uw volk. Ros. ‘T is huide Een dagh van vreughd, men vuurt in stad, en op het hof, En elk verlangt na huis, men geef hun vry verloff. Din. Ga heen Filippo volgh den last der koninginne. Mor. Daar komt een mommery.
De Koning vermomt met eenige Soldaten die, na dat hun dans uit is, zich ontdekt en al ‘t hofgesin met gelade pi stoolen dreight te doorschieten, en ophouwt, tot dat zijn gantsche maght te voorschijn komt. Din. Wat zullen dees beginnen? Mor. Houd op, ‘t is lang genoeg, of schort het u in ‘t hooft? Kon. Neen Morosin wy zijn van brein, noch wit berooft, Ziet wie hier voor u staat. Din. Het is de sinnelose. Kon. Verrader ‘t is uw vorst. Din. Mijn dienaars vangt die booze, Of brengt den schelm om hals, die deze feest belaagt. Kon. Dinardo ziet om hoog, wie u ter straffe daaght, De hemel endelijk eens moe uw schelmerijen, En ‘t ongelijk uw vorst om d’opperheerschappye Gedaan, daaght u ter straf: Zin. Hoe nu, ter quader uur Zoght gy uw eigen dood: Kon. Soldaaten ‘t sa geef vuur.
1650 Voorzigtige Dolheit Hof spel In five act Page 80
Gods lasteraar, durft gy my noch ter slagtbank daagen? Uw volk is meestendeel gevangen, of verslaagen, Behalven die het lijf behielden door de vlucht; Daar komt mijn leger aan. Het leger uit. Zin. Eylaas! is dit de vrucht Die ik te majen dacht, is dit mijn heer vergrooten. O heil'ge Machomet. Kon. Komt hier gy stoel genooten Van vaders troon, aanschouw, hoe mijn voorzichtigheidt Uw laag ontworstelt is, zo schelms ten val bereidt, O eed'le veinssery wat most ik niet gedoogen; Gy Morosin zijt ook door hun bedrog bedrogen, De stiefmoêr leid uw vriend uw zusters dood te last, Doch ik heb in haar plaats Domicio verrast, En braght den schelm om hals tot berging van haar leven. Mor. Zijn majesteit kan nu mijn blinde wraak vergeven, Terwijl zijn wijsheit weet dat ik door hun verleidt U heb gehoont, en 't lijk mijns zusters dus beschreit. Ros. Nadien ik weet dat u dees staf is aangebooren, Zo treur ik niet om 't lot, tot mijn bederf beschooren, De hemel nam met recht ter herte 't ongelijk, Dat u geschiet is, door mijn zucht tot zulk een rijk. Din. Ontschuldight doch mevrouw, en leg de schuld van allen Op my alleen, ik ben u op het lijf gevallen, En deed u ongelijk, dies daagt my vry ter straf, Dees keeten zy het touw, de wurgpaal deze staf, Ik wensch maar na mijn dood, vermits ik die verdiende. Kon. Dank zy de hemel en zo veel getrouwe vrienden Die my uit deze noot, en veelerley gevaar Verlosten, en het juk (dat Croje viel te swaar En haar was opgeleidt door uw vervloekte laagen) Afwierpen, 't geen gy zelf nu met gedult zult draagen, Bekent nu, dat uw dood en leven in mijn hant